
Klompen zijn houten schoeisel dat sinds de oudheid bestaat en gedurende de middeleeuwen en nog lang daarna in grote delen van Europa gedragen werd, vooral door arbeiders en boeren. Een oude benaming is holleblok of holsblok. De tripklomp is een laag uitgesneden klomp met een leertje over de wreef die vooral door vrouwen en kinderen werd gedragen. Trippe en platijn zijn middeleeuwse houten zolen met lederbanden.
Ongeverfde klompen werden met zand of schelpgruis schoongeschuurd en in sommige gebieden witten vrouwen daarna hun klompen met krijtwit. Ze droegen deze gewitte klompen in huis en wanneer ze naar de kerk gingen.
Het lopen op klompen vereist een speciale techniek. Iemand die nog nooit op klompen heeft gelopen, kan er veel moeite mee hebben en al snel zijn of haar klompen verliezen. Door bij het optillen van de voet de tenen te krommen wordt de klomp vastgehouden. Mensen die vaak op klompen lopen doen dit onbewust. Het lopen op klompen doet aanvankelijk pijn aan de wreef, maar dat went snel. Klompen worden meestal van populierenhout en wilgenhout gemaakt. Kenners beschouwen klompen als een warme en veilige vorm van voetbedekking. Traditioneel worden klompen in een gele kleur gelakt, soms met eenvoudige versieringen die van plaats tot plaats verschillen. Vaak doen de versieringen aan schoenveters denken, alsof men de klomp op een schoen wil doen lijken.
Door de week droeg men doorgaans ongeschilderde klompen. Bij de kerkgang was dat anders: mansklompen waren zwart geschilderd en vrouwsklompen naturel gelakt met een bloemmotief. Klompen uit de souvenirindustrie zijn vaak met molens of tulpen beschilderd.
Ook waren er klompen met scherpe metalen punten onder de klomp bevestigd, waarmee men op het ijs kon lopen zonder uit te glijden.
Anno 2010 ziet men in Nederland klompen alleen nog een enkele maal op het platteland. Veel (sier) klompen worden voor de souvenirindustrie gemaakt. Niet alleen van hout, maar ook van bijvoorbeeld Delfts blauw aardewerk.